'Het verdriet voorbij'
Over 't graf van Reve
Deze brief zou ik moeten beginnen met lieve Joop, hoewel Hugo ook had gekund, hij was het immers die bittere tranen over het land heeft vergoten.
Tijd voor literatuur, iets dat buiten kijf op de kasseien voor het oprapen ligt.
Joop Schafthuizen was de levensgezel van Gerard Reve, die na vele omzwervingen uiteindelijk aan 'de Leie' is beland, de leidraad van het vaderland met node ontvlucht, en daar de herinnering steeds meer zag verwateren. Het grote werk werd er niet geschreven, maar het werkte wel en niet zoals veel in België aan taal door strijd is verloren.
Ik beschouw mijzelf niet als Reviaan, hoewel zeker gevoelig voor de beweging, met die instelling zal ik niemand belagen. Wel een 'kunstbroeder', om in termen van de meester te blijven, geen persoonlijke band, alleen een zuiver letterkundige. Waar de vruchten van mijn pen in de literaire traditie zullen staan, is iets dat later wordt bepaald. Als het al mocht worden vastgesteld, wie nalaat van een berg te schreeuwen zal in het dal nooit worden gehoord, zeker als je hees werd geboren.
Veel over het werk van Reve kan worden gezegd, is er door de jaren heen over geschreven, en dat heeft het doen uitgroeien tot wat het is; de mythe van een volksschrijver. De gedroomde schrijver voor het volk, immers veel van de zeggingskracht gaat domweg boven hun pet.
Een literator van formaat, maar omdat een volk nu eenmaal helden nodig heeft, vooruit; 'de grootste'. De dag dat de vader van het woord ten grave werd gedragen, had ik er piëteitsvol willen zijn. Mijn verbazing voor de buis betrof het meest de beklemmende afwezigheid van een wat minder minnend literatuur Nederland, te zwijgen over schrijvers van formaat, tenzij zo gewild door de erven.
Kenmerk der lage landen, waar de middelmaat hij die erboven uitsteekt, steeds nog een kopje kleiner maakt.
Niet lang na het laatste ritueel, was ik wel in Vlaanderen en besloot het graf te bezoeken. De eerlijkheid gebiedt te zeggen, dat de schrik mij om het hart sloeg bij de trieste aanblik van een 'hoopje zand' en houten kruis met daarop, foei oh foei, slechts een bidprentje geniet. Het ereveld van vergane glorie leek meer een stortplaats voor door het lot getroffen botten. Een dubbele stilte viel over de plek; als dit alles is wat overblijft van de roem en rijkdom der taal, is het dan de moeite wel waard om schrijver te zijn?
Een jaar later weer naar het graf dat duidelijk aan meerwaarde heeft gewonnen.
Misschien is een woord van dank op zijn plaats, allereerst ter de nagedachtenis van de betrokkene zelf, doch bovenal als monument voor de literatuur.
Wat in de laatste adem werd weggedragen, blijft gebeiteld in marmer onaangetast.
Woorden, hoe vloeiend en vleiend ook, nooit zullen zij een gevoel kunnen vervangen.
De stilte van Machelen heeft de schrijver niet weten te doorbreken, zomin zijn rustplaats tot bedevaart zal leiden, daarvoor zit de mensheid te veel gevangen in het web van vluchtige media. Voor de dood is helaas geen blijvende plaats ingeruimd, en dat valt te betreuren, niet alléén de literatuur heeft een totem nodig.
Zo lig je dan verloren en verlaten
Aan de oever van minzaam stromend water
In het vlakke van het Vlaamse hart.
'U heb ik lief' staat er stoer geschreven
Bestand tegen wind en regen
Op het deksel van jouw doosje in 't zwart.
Waar haast niemand komt om te dwalen
Even stilstaan, lezen, dralen
Heel misschien een gemeende traan.
Waar tijd de herinnering zal bewaren
Al kalft 't af, almaar kaler
In het vluchtig verder gaan.
Een laatste woord werd wreed gesproken
Ik had U nog iets willen vragen
Vergeten of Hij het zelf had geroken
Hier ligt 'het boek' begraven.
tekst: Robert M.Boer