Fritzi ten Harmsen van der Beek overleden
13 april 2009
Op zaterdag 4 april 2009 is op 81e jarige leeftijd de dichteres Fritzi ten Harmsen van der Beek overleden. Haar bekendste werk is de bundel 'Geachte muizenpoot en achtien andere gedichten' uit 1965 dat een groot publieks- en kritisch succes was.
Naast haar dichtkunst was Fritzi ten Harmsen van der Beek vooral bekend doordat zij haar Gooise villa Jagtlust eind jaren 50 en begin jaren 60 'ter beschikking stelde' voor kunstenaarsfeesten en in deze hoedanigheid zullen veel Revianen Fritzi ten Harmsen van der Beek dan ook vooral kennen. Reve was in deze periode een regelmatige gast op Jagtlust en heeft een van de feesten op schitterende wijze vereeuwigd in '
Brief uit Amsterdam' uit 1962, eerst gepubliceerd in Tirade, later opgenomen in
'Op Weg Naar Het Einde'.
Het is het verhaal van het winterse feest waarop Reve door grote vermoeidheid overvallen vroegtijdig naar bed gaat en in alle vroegte op zondagochtend op zijn brommer in de vrieskou naar Amsterdam gaat om daar de mis bij te wonen. Onderweg vindt hij een aangereden haas die meegenomen wordt om thuis te villen en op te eten.
De feesten zorgden weliswaar voor mooie literatuur en wilde verhalen maar haarzelf bracht het aan de rand van de afgrond. Begin jaren zeventig kocht een groepje vrienden (waaronder Reve en van Oorschot) een huisje in het Groningse Garnwerd voor de volledige berooide Fritzi ten Harmsen van der Beek. Daar heeft de rest van haar leven in bijna volledige anonimiteit doorgebracht.
Enkele fragmenten uit de 'Brief uit Amsterdam'
(..) gistermiddag heb ik mij op de HMW bromfiets (..) naar mevrouw Oofi haar landgoed begeven, in de Gooise gemeente L., om het partijtje ter gelegenheid van de verjaardag van haar 11-jarige zoon bij te wonen, en, ter traditie getrouw, des middags het projectieapparaat te bedienen tijdens een filmvoorstelling ten genoege van jeugdige bezoekers. (..)
Oofi haar landhuis, statig en vervallen als altijd, en meer dan ooit gelijkenis vertonend met huis en erve op Chas Addams zijn cartoons, is minder koud dan anders: een weldoener heeft haar een reusachtige, dertig uur zonder bijvullen doorbrandende kolenhaard ten geschenke gegeven, die, beneden in de geweldige hal opgesteld, de temperatuur op trappen en portalen althans boven het vriespunt weet te houden.
De gesprekken gaan natuurlijk over niets. Drank is er genoeg, maar ik blijf erg matig, en misschien word ik daardoor wel zo slaperig. Met een zeker weemoed denk ik aan andere feesten, die hier eens gehouden zijn: dat van denkelijk wel een jaar of drie geleden, toen Oofi, op het feest van haar jaardag, hartje zomer, omtrent drie uur smorgens, midden in het feestgedruis, in een hoogst patetiese geste (net als 'werkers' die te veel Russiese films hebben gezien, bij een door de politie onder vuur genomen straatdemonstratie, dat met hun overhemd doen), haar fraaie, roze hemdjurk van voren, als de voorhang van een Tempel, integraal in tweeën scheurde, waarna haar schaamte slechts verhuld kon worden door twee vriendinnen, die haar snel met mantels bedekten en afvoerden naar een kamertje waar een bed stond met slechts een lege matras erop, en waar ik haar, voortdurend omvallend, probeerde te troosten door haar de Ware Natuur Gods uit te leggen, terwijl zij in haar kleding een of ander Geheim Papier probeerde te vinden, en waar, ter chaperonnering, elke vijf minuten even zorgzame als wantrouwende vriendinnen binnenkwamen; van welk feest ik, bij het allereerste, schemerige ochtendkrieken, mij uitsluitend op de zon oriënterend, dwars door villatuinen, lege zwembasins, rietpercelen en weilanden waar paarden en hoornvee aan mij kwamen ruiken zonder mij kwaad te doen, onderweg een wit, houten bord op een paal waargenomen hebbend welks opschrift WERKDROGER II, of een tekst van gelijke strekking, mij tot op deze dag is blijven intrigeren; waarna een met aluminium beklede vleesauto uit Heerenveen, op weg naar het abatoir in Amsterdam, mij meenam, zodat ik al om zeven uur thuis was.