'Op pagina 789 staat dat ik probeerde voor Gerard en mijzelf een nieuw huis in Weert te regelen. Opnieuw een pertinente leugen en geen bronvermelding. Ik kende Chiel Poel van de biscuitfabriek. Hij had een jachthuis diep verscholen in de bossen bij Weert, tegen de grens met België aan. Er was geen huis in de nabijheid. Het was als aan het einde van de wereld. Maar Gerard vond het fantastisch en zei: hier zou ik willen wonen. Chiel wilde het niet verkopen. Toen bedacht Gerard een ander plan. Onze flat was wel goed, maar te modern. In de buurt stond een oude kapel al een tijdje leeg, de Theuniskapel. We hebben geprobeerd om die te verwerven. Maar het bleek te kostbaar. Er moest te veel aan gebeuren voor we er konden wonen.'
'Eén pagina verder staat een volstrekt verkeerde voorstelling van zaken tijdens de uitvaart van Rob Touber. De familie wilde niet dat Gerard een toespraak zou houden. Ze vroegen mij dit te doen, tot grote woede van Vincent Steinmetz die toen het vriendje van Gerard was en hem ophitste "dit niet te nemen". Vincent zou er voor zorgen dat de toespraak van Gerard alsnog in Het Parool kwam. Zijn vader werkte daar. Maar dat ik dus sprak op de begrafenis laat Maas onvermeld .'
'Enige tijd later zou Vincent mij de toegang tot het huis in Frankrijk hebben ontzegd in een, volgens de biograaf, "mogelijk niet verstuurde brief", zie pagina 791. Ik heb die brief inderdaad nooit ontvangen of er van gehoord. Wat goedkoop om te citeren uit zo'n "mogelijk niet verstuurde brief". Het zoveelste voorbeeld van subjectief schrijfgedrag van Maas die kennelijk z'n geweldige hekel aan mij steeds opnieuw moet laten blijken. Ik herinner me nog levendig hoe Gerard duidelijk overspannen het gebeuren in Kortrijk ontvluchtte. Zijn optreden op het poëziefestival was uitgelopen op een regelrecht debacle, opgejut als hij was door Vincent. Op een gegeven moment schreeuwde hij me toe: "Guus help me. Ik moet nu van Vincent af." We zijn midden in de nacht vertrokken en naar Frankrijk gevlucht alsof de duivel op onze hielen zat. Het was verschrikkelijk geweest, een drama.'
'Rob Touber was een huisvriend van Gerard en mij geworden door De Grote Gerard Reve Show die hij had bedacht. Dagen was ik bij de opnamen, zowel in Frankrijk als in Hilversum. Als het kon bracht ik Gerard en Rob met mijn auto naar de studio. Rob was weg van Adèle, maar Gerard moest weinig van haar hebben. Het waren rivalen, typisch kunstenaars onder elkaar.'
'Rob was vooral bekend van zijn fabuleuze tv-shows met Nana Mouskouri en Adèle Bloemendaal. Wij merkten dat hij onder de drugs zat. Gerard zei: we zullen hem naar Weert laten komen om af te kicken. In Weert kan hij niet aan drugs komen en wij kunnen een oogje in het zeil houden. Zo is Rob een paar keer voor enkele dagen in Weert komen logeren. Hij kreeg Het Lieve Leven van Gerard die daar inzette: Voor mijn eigen geile Speeldier + Robbedoes Rob Touber. Van de Grote Geile Liefdesschrijver. Het boek zit in mijn Reve verzameling die de gemeente Weert in 2001 heeft aangekocht. Rob had in Amsterdam een schoonmaakster. Haar man werkte op Schiphol en die hielp Rob aan drugs. Door een overdosis is hij aan zijn einde gekomen. Was hij blijven leven dan zou Gerard nooit met Joop in zee zijn gegaan. Want hij luisterde wat dat betreft wel naar Rob. Gerard was een keer ziek. Rob wilde opnamen maken terwijl Gerard in bed lag. Ik vond het niks. Zijn schoonzus Tiny kwam op ziekenbezoek en verweet mij dat ik dit had toegelaten. Ik zei: ik ben geen baas, Gerard is zijn eigen baas. Wat Rob voorstelde vond hij bij voorbaat geweldig.'
'Zelf ben ik met de drugsproblematiek voor het eerst geconfronteerd door mijn werk als personeelschef bij de Weerter Kunststoffen Fabriek (WKF), later overgenomen door Hoechst. We hadden gebrek aan mensen. Ik ben verschillende keren naar Curaçao en Aruba geweest om medewerkers te werven. De Antillen kende ik nog uit de tijd dat ik bij de marine zat. Met de Arubanen ging het uitstekend. Maar van de mensen uit Curaçao raakten er steeds enkelen aan de drugs. Later werd ik hoofd sociale dienst bij Hoechst. Ik maakte van alles mee qua maatschappelijke problemen. Zelfs heb ik eens op kosten van de zaak een huwelijksadvertentie in de krant gezet voor een medewerker die weduwnaar was geworden en niet van zijn dochter kon afblijven. Veel van die verhalen kon ik kwijt aan Gerard. Hij was mijn vriend, vraagbaak, uithuilschouder. Ik gebruikte hem als muur waar ik mijn bal tegen kon ketsen, dat pakte heel positief uit voor beiden. Hij luisterde naar mijn verhalen, maar gebruikte ze nooit herkenbaar in zijn boeken. In Het Lieve Leven komen zaken voor die zich bij mij op de fabriek hebben afgespeeld. Er was over en weer een groot vertrouwen.'
'Op pagina 643 beweert Maas dat Gerard met mij de Antilliaanse ambassadeur in Den Haag wilde bezoeken. Klinkklare onzin, zeker voor een historicus. Een Antilliaanse ambassadeur bestond niet eens, want de Antillen behoorden gewoon tot het koninkrijk. Een hoge vertegenwoordiger van de Antilliaanse regering heeft eens officieel een bezoek gebracht aan de fabriek in Weert waar toen twaalf Antillianen werkten die ik op Aruba geworven had.'
'Wat de biograaf nalaat te vermelden is het feit dat Gerard in een bijdrage aan ons personeelsblad voor de laatste keer met zijn naam Van het Reve ondertekende. Voortaan zou hij zijn nieuwe naam Gerard Reve gebruiken.'
'Verder schrijft Maas dat ik personeelswerver en persvoorlichter was. Dit laatste ben ik nooit geweest. Ook heb ik nooit toespraken gehouden die Gerard voor mij geschreven zou hebben, wat Maas op pagina 612 beweert. Hij ontleent dat aan een brief van Gerard aan Rudy Kousbroek in 1983. Maar daar heb je weer die monkey mind: fantasie en werkelijkheid liepen bij Gerard steeds door elkaar. Als er gespeecht werd deed onze directeur dat, Fred Tuinder. Die liep bepaald niet weg met Gerard. Maas had dit moeten checken. Ik zou zeker hebben meegewerkt, had hij mij benaderd. Nu achteraf niet meer. Ik wil graag de waarheid. Dit is pure leugen. Hij had op zijn minst mijn cv kunnen consulteren.'
'Ik ben in 1964 bij Hoechst begonnen als assistent personeelschef. Na meer dan twaalf jaar ging ik er weg als chef sociale zaken. Want ik kreeg in de loop van de jaren ook de leiding over de kantine, de personeelsverkoop, de interne dienst, de personeelsvereniging, de stichting Eigen Huis en de voetbalclub. Voor Gerard heb ik van alles voordelig kunnen aanschaffen via de personeelsverkoop. Maas kleineert mijn functie. Ik ben spinnijdig. Nooit heeft hij de moeite genomen om zich juist te informeren. Hoe het precies is gegaan met die koninklijke onderscheiding blijft zelfs onvermeld. Maar wel schrijven dat ik de burgemeester voor het karretje zou hebben gespannen om voor Gerard het lintje geregeld te krijgen. Die burgemeester was er beslist de man niet naar om zich voor een karretje te laten spannen. Onzin dus.'
'Ook laat hij na te vermelden hoe ik de ene vakantie na de andere met Gerard ging bouwen aan zijn optrekje naast de schuur bij die boer in Frankrijk. Verder heb ik het archief van Gerard geordend. Mevrouw Mathilde Dominikowski, die indertijd getrouwd was met de bedrijfsverpleger van Hoechst Jaap de Vries, heeft mij geweldig geholpen met het op orde brengen van het knipselarchief. Gerard had dozen vol krantenknipsels, foto's, boeken en tijdschriften mee naar Weert gebracht. In onderling overleg hebben we besloten onze beide archieven te laten samensmelten. Dat resulteerde in zo'n veertig jaarmappen en twee kloeke fotoalbums met soms unieke plaatjes. Later zei Joop dat hij het archief had gemaakt.'
'Op pagina 659 gaat het over een diner vlak over de grens bij Weert waar de muziek veel te hard zou zijn geweest. Ook hier wreekt zich de nalatigheid van de biograaf om de feiten te controleren. We hebben in december 1972 Gerards verjaardag in dat restaurant tweemaal gevierd. Een keer met de vrienden van Gerard en een keer met mijn vrienden. De eerste keer was er een hels lawaai. Ik heb gezegd: we komen terug, maar dan geen muziek. Zo is het ook gegaan en ik heb die mensen later nog apart bedankt voor de goede service.'
'Toen ik in april 1973 in het ziekenhuis werd opgenomen duidt Maas mij opeens aan als Gerards "gastheer". Wat is het toch dat deze historicus nauwelijks een kans voorbij laat gaan om mij te kleineren? Weet hij dan niet dat Gerard officieel stond ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente Weert? Gerard woonde samen met mij op de Nieuwe Markt 12 en was dus geen gast. Dat is toch iets wat een literair historicus moet weten? Over mijn medische status doet hij allerlei mededelingen, kennelijk van horen zeggen en zonder zich terdege op de hoogte te stellen van wat er precies aan de hand was. Mogelijk heeft hij iets van Joop gehoord die het dan weer van Gerard moet hebben vernomen. Mijn ziekte had overigens niets met Gerard te maken, eerder met mijn werk. Ik had daar zoveel functies, dat is me gewoon te veel geworden. In Nijmegen in het ziekenhuis hebben ze een cocktail gemaakt om mijn bloed weer goed te krijgen. De bedrijfsarts van Hoechst heeft Gerard geleerd om mij de noodzakelijke injectie te geven als we in Frankrijk waren. Dat moest in de spier van de bil. Hij was daar heel makkelijk in. Hup broek uit, ik boog over de tafel en hij jaste 'm erin. Ik voelde er niks van.'
'We hebben elkaar in Frankrijk dikwijls naakt gezien. Als we douchten, dat ging met de gieter, dan stonden we bloot. Maar we hadden geen seksuele relatie. Slechts eenmaal heb ik de nacht met Gerard in hetzelfde bed doorgebracht. Dat was toen hij Teigetje en Woelrat met messen wilde vermoorden. Ik was beneden in de gang gaan liggen zodat hij niet naar buiten kon. Maar hij kwam er uit en ik had moeite hem tegen te houden. Ze gaan eraan, riep ie maar. Uiteindelijk heb ik Gerard weer op bed gekregen en uit medelijden ben ik tot de ochtend bij hem gebleven. Nauwelijks geslapen, maar hij kon tenminste niet weg. Ik vond het niet naar en er was ook geen seks.'
'Wat ons wel verbond? Er was geen enkele rivaliteit over en weer. Ik probeerde nooit hem na te doen of te verbeteren. Of me te bemoeien met hem als hij in gesprek was. Wel was ik een aandrager van sociale dingen. En ik zorgde goed voor hem. We stonden vroeg op, om vijf uur. Ik zette koffie, maakte fruit en bracht dat op zijn kamer. We ontbijtten dan samen en praatten een en ander door. Om zeven uur vertrok ik naar de fabriek. Dan kon ook hij aan het werk. Verder ging ik heel vaak mee naar Frankrijk. Helpen met de bouw. Ik zorgde dus. Wat Maas "nijvere huisvrouw" noemt. Die snapt niet dat onze relatie op een veel hoger plan stond. In een van de vele door Gerard aan mij geschonken boeken schreef hij voorin: Voor Guus van Bladel, van zijn vriend Gerard Reve. In dank voor veel onontbeerlijke liefde, zorg & raad.'
'Gerard had mij nodig en andersom. Hij had mij niet nodig voor zijn literaire prestaties. In zijn geest was hij altijd bezig met schrijven. Dat kon hij het best in een rustige, nette, georganiseerde omgeving. Daar zorgde ik voor. Ik bracht ook afleiding. Toen ik nog met mijn collega woonde hadden we de kamer beneden ingericht met een bar. Waarover Maas op pagina 611 opmerkt dat we "een café nagebouwd" hadden. Nu ja, een keer per maand gaven we een feest. Mijn collega was lid van een bridgeclub, die kwamen, en de gebroeders Verkuylen, onze huiseigenaars waren er geregeld. Meestal op vrijdagavond. Gerard vond het leuk om er bij te zijn en met die mensen te praten. Toen mijn collega vertrokken was en Gerard zich in Weert vestigde heb ik besloten om die bar en de drank weg te doen. Sociaal was het geweldig, maar al die alcohol pakte funest uit voor Gerard. Dat heeft hij toch wel gewaardeerd.'
'Als Gerard naar Frankrijk ging wilde hij graag dat iemand mee ging. Op mij kon hij altijd terugvallen mocht iemand op het laatste moment verhinderd zijn. Dat was belangrijk voor hem, vooral in het begin. Want het water, het zand voor de cement in die auto, dat moet je met z'n tweeën doen. Een enkele keer ging er wel eens iemand met mij mee naar Frankrijk. Bertie Weegels bijvoorbeeld die overigens geen directeur was van de bouwonderneming Wilma, zoals Maas op pagina 743 beweert. Zij was directeur van Weegels Beton en hielp Gerard aan allerlei materiaal voor de bouw in Frankrijk. Een andere keer reisde Jan Groothuyse mee. Met Johan Polak hebben we eens de trein genomen. Als Maas op pagina 745 schrijft "van tijd tot tijd was er bezoek van Guus van Bladel" dan is ook dit weer typisch voor de negatieve stijl van de biograaf. Ik ben nooit als een "bezoeker" naar Frankrijk gekomen. We waren vrienden en daarbij ook nog huisgenoten. We deelden beide huizen samen. Gerard was nooit op bezoek in Weert en ik was nooit op bezoek in Frankrijk. De moeite die de biograaf doet om mij te kleineren maakt me misselijk. Ik weet niet of hij zo dom is, of extra mij wil treffen.'
'Wat ik er voor terug kreeg? Ik woonde en leefde met een goed mens en groot kunstenaar. Het gaf voldoening te zien hoe hij weer de kroontjespen oppakte en zich enorm ontplooide. Al die boeken die in rap tempo tot stand kwamen, de tv show, het lintje van de koningin. Ik was met Gerard in Amsterdam bij Johan Polak. Iemand vroeg hem: wie is toch die Guus van Bladel. Hij flapte er uit: dat is mijn halfbroer. Gewoon spontaan, zo is dat ontstaan. Hij zag mij niet als een van zijn vele vriendjes. Daar was altijd iets mee. Ze deden bijna altijd lelijk van mij. Ernstjan, Vincent, Joseph Cals, ze konden mijn bloed wel drinken. Maar Gerard trok zich daar niets van aan. Ik lag hem na aan zijn hart.'
'Daar komt bij dat ik geleidelijk aan ook wel zag dat er iets ongezonds speelde bij Gerard. Wat ik pas veel later als monkey mind zou benoemen: die bij tijd en wijle zeer onstuimige woede-uitbarstingen en zijn grenzeloze fantasie en dagdromerij. Iets soortgelijks speelde ook bij Johannes van Damme in Singapore. Ik had hem al een paar keer bezocht en hoorde dat hij schuldig was bevonden en de doodstraf zou krijgen. Toen wist ik dat het heel zwaar zou zijn om bij hem te blijven. Ik heb met hem in de gevangenis zitten huilen. Maar ik hield vol. Zoiets was ook bij Gerard Reve aan de hand. Ik dacht ik moet hem nu niet in de steek laten. Het zijn de beste beslissingen in mijn leven geweest.'
'We gingen samen naar bisschop Simonis om een speciale mis te bespreken in het kader van zijn 25-jarig schrijverschap, eind 1973. Waarom staat dit in de biografie zo pover beschreven? Gerard was bijna slaags geraakt als ik er niet tussen gesprongen was. Simonis wilde niet meewerken en Gerard wilde hem een klap geven. Als de receptie later in de biografie ter sprake komt schrijft Maas dat Gerard eerst een "Aanzienlijk Persoon" dankte die bloemen en een telegram had gestuurd. Weer een prachtvoorbeeld van Reviaanse overdrijving. Met de werkelijkheid had het niets te maken.'
'Over de crisis rond Joseph Cals ontbreken in de biografie saillante gegevens. Zo komt op pagina 713 de vreselijke kerstreis met Joseph en zijn vriend Willemse ('Duinkonijn') naar Frankrijk ter sprake. Onvermeld blijft hoe de terugreis verliep. We reden terug naar Nederland met Cals bij Gerard in de wagen. Willemse, de vriend van Cals, bij mij in de auto. Dit tot grote woede van Gerard die met Willemse terug wilde rijden, wat door Cals niet was toegestaan. Bij aankomst in Weert werd het bijna vechten. Cals en Willemse vluchtten naar het station en verstopten zich daar in een toilet tot de trein kwam.'
'Soms werd het mij weleens te veel. Vooral als Gerard depressief was en zijn hart begon te luchten over zijn vriendjes. Eraan gaan ze, riep hij dan. Kan me niet schelen wat de gevolgen zijn. Vond ik verschrikkelijk. Over Hanny heeft hij zich nooit zo uitgelaten. Maar Ernstjan en Joseph, als ze niet kwamen en niet afbelden en hij zat maar te wachten. Dan werd ie ziedend. Ik ging op zondagochtend vaak op bezoek bij mijn ouders in Waalwijk. Ze hadden daar een bloemenzaak en boomkwekerij. Soms ging Gerard mee, maar over homoseksualiteit is nooit gesproken. Mijn vader suggereerde zelfs dat Gerard met minister Klompé moest trouwen, omdat hij haar gekust had.'
'Op een zondagochtend was Gerard niet mee omdat Joseph bij ons logeerde. Ik was nauwelijks in Waalwijk of de telefoon ging. En hoorde meteen dat er iets aan de hand was: Guus, kom, help me. Ik reed meteen terug en trof Gerard totaal overstuur aan. Er was ruzie ontstaan en Gerard had geroepen: eraan ga je. Joseph was de trap afgevlucht de straat op, Gerard met een mes achter zich aan. Aan de overkant van de singel lag op de hoek een lunchroom, Teunissen. De mensen kwamen net terug van de kerk en het liep er vol. Joseph vloog daar naar binnen en riep: doe de deur op slot. Gerard kon er zo niet in en heeft mij gebeld. Joseph is vanuit de lunchroom linea recta naar het station gelopen om op de trein te stappen. Ik hield me altijd bereikbaar voor Gerard, wat er ook aan de hand was.'
'Maas beweert dat Gerard mij in juni 1974 agressieve brieven en een telegram heeft gestuurd (pagina 743). Ik heb die brieven noch het telegram ooit ontvangen. De biograaf laat na een bron te noemen. Ik was overigens stellig van mening dat sommige vriendjes van Gerard echt een slechte invloed op hem hadden. Sommigen waren pure gouddelvers of waren uit op publiciteit. Maas noemt op pagina 745 ene Albert van E., "een jongen uit Eindhoven die hij alleen kende uit de verhalen van Guus van Bladel". Mogelijk gaat het om iemand die ik ooit in een bar leerde kennen. Ik noemde hem Luichie en was stapelgek op die jongen. Helaas bleek hij onbetrouwbaar. Hij heeft geprobeerd me te chanteren. Ik dacht door aangifte te doen bij de politie in Eindhoven mijn reputatie te redden. Op een zaterdagmorgen ging ik er naar toe. Gerard zou koffie drinken bij de buren, de Zusters van Liefde. Ik zat bij de politie en wilde Gerard iets vragen. We kregen een zuster aan de lijn. "Hier met de zedenpolitie in Eindhoven, is meneer Reve daar?" Gerard zei tegen die zuster: oh, alweer? Hij vond het leuk om zo te plagen, maar ik schaamde me rot. Toen ik later eens in Thailand een Nederlandse gevangene bezocht heb ik een van de zusters, Lidwina, bereid gevonden om met deze eenzame gedetineerde te corresponderen.'
'Op pagina 815 doet Maas de waarheid opnieuw geweld aan als het gaat over de hond. Gerard zou het beest biefstuk te eten hebben gegeven en samen met mij het hondenvlees van de slager hebben opgegeten. In mijn eigen boek Rondom Reve heb ik de anekdote uit de eerste hand als volgt verwoord: "Bij zijn slager in Weert kocht hij op een drukke zaterdagochtend twee malse biefstukken en wat vlees voor de hond. Thuis werd het vlees door Gerard met zorg bereid en kregen Loupe en ik de biefstukken." De biograaf noemt overigens wederom geen bron.'
'Toen ik ziek werd en dacht dood te gaan vroeg de specialist in Nijmegen: heeft u geen familie in het buitenland? Ik had een broer in Australië. Zou u daar niet eens naar toe willen, nu het nog kan, zei hij. Ik dacht: nu het nog kan? Ja, want ze wisten geen raad met mijn bloed. Gerard zei meteen: je moet het doen. Bertie Weegels ging met me mee. Ik kwam na twee weken terug en het was niet erger geworden. Het klimaat had een gunstige invloed op mijn ziekte. Toen heeft Gerard een tweede reis betaald, naar Singapore. Mijn broer was inmiddels overgeplaatst. Het waren hele kostbare reizen in die tijd, 1976. Weer in Nederland vonden ze een medicijn dat elke week ingespoten moest worden. Ik was flink ziek, maar moest wel bewegen. Dus wandelen. In zijn auto nam Gerard me mee naar de bossen. Hij heeft zoveel voor me gedaan. Later kon die injectie om de twee weken, toen om de drie weken en nu krijg ik hem nog steeds, om de vijf weken. Op doktersadvies heb ik me in Singapore gevestigd. Daar kon ik het beter volhouden. Gerard was het er helemaal mee eens.'
'In het ziekenhuis in Nijmegen beloofde Gerard mij heilig dat hij niet met een van zijn vriendjes naar de notaris zou gaan om hun huis en/of goed te geven. Joseph ging met Gerard naar de notaris in Frankrijk om het huis in Le Poët-Laval aan te kopen. Toen gevraagd werd op wiens naam het huis moest staan, zei Gerard luid en duidelijk: "Op mijn naam". Later vertelde Gerard mij dat dit het punt was waarop Joseph als sneeuw voor de zon omdraaide en geen zin meer had in Gerard.'
'Ik kon heel goed opschieten met Gerards vader. Geregeld stelde ik voor om er samen heen te gaan, dat vond die man prachtig. Hij was een aardige kerel die alles wilde weten van mijn werk als personeelschef. Gerard vond het verschrikkelijk toen zijn vader naar een verpleeghuis moest in 't Gooi. Hij hield van zijn vader. Daarom weet ik zeker dat hij hem niet heeft willen vermoorden. Dat is weer die monkey mind, als ie dat ergens heeft geschreven. De werkelijkheid was liefde. Hij kon heel lelijk doen, ook tegen Hanny. Maar telkens maakte hij het weer goed. Op een gegeven moment kwam ook zij tot de conclusie: in mijn hart besefte ik dat hij een ziek mens was.'
'Toen zijn vader was overleden is diens tweede vrouw Jo herhaaldelijk naar Weert gekomen, nu om voor mij te zorgen. Een keer bracht ze mij met de auto naar Nijmegen, voor een controle. Onderweg stopte ze omdat zij dacht dat ik dood was. Onmiddellijk ben ik weer opgenomen in het ziekenhuis, ik bleek een verkeerde injectie te hebben gehad. Later in Singapore is Jo nog dertien keer mij komen opzoeken, we zijn altijd bevriend gebleven.'
'Omdat Gerard en ik geen seksuele verhouding hadden is het zolang goed gegaan. Want door die seks kwamen er steeds moeilijkheden. Het hielp wel dat we allebei niet seksueel in elkaar waren geïnteresseerd. Hetzelfde gold voor Rob Touber. In Weert sliep hij noch bij Gerard noch bij mij. Zelf had ik toen Willeke als vriend. Hij was in militaire dienst. Op een keer heb ik hem met Rob meegestuurd naar Hamburg. Daar moest hij een show regisseren.'
'Rob had eigenlijk alsmaar schulden. Hij vroeg of ik zijn administratie wilde doen. Ik zei ja omdat ik hem aardig vond. Hij bracht meteen zijn financiële dossiers naar Weert. Ik deed ook de administratie voor Gerard. Hij had een belastingconsulent in Amsterdam. Als hij erheen ging gaf ik hem de map met financiële stukken mee. Zelf had ik op het belastingkantoor in Weert een goede adviseur. Die heeft ook Gerard geholpen met adviezen. Verder besprak ik met Gerard dikwijls de aangevraagde interviews en bijzondere bezoeken waarop hij zich wilde voorbereiden.'
'Toen ik al in Singapore woonde bemerkte ik dat Gerard drugs gebruikte. Terwijl hij wist dat het zijn ondergang kon betekenen. Jan Groothuyse heeft tegen me gezegd: het is goed dat jij in Singapore woont, want je was ten onder gegaan. Ik was in zijn ogen een soort heilige omdat ik zoveel voor Gerard had gedaan. Jan adoreerde Gerard, maar waarschuwde mij tegelijk. Dat deed trouwens nog een arts, de psychiater Noordhoek Hegt uit Den Haag. Hij had net als Gerard een huis in Le Poët-Laval. Van Johan Polak of Paul Steenbergen had hij vernomen hoe depressief Gerard kon zijn. Vermoedelijk heeft een van beiden hem gevraagd of hij kon helpen. Maar omdat hij bemerkte dat Gerard nogal dronk zag hij daar vanaf. Hij was bang dat Gerard door zijn destructiviteit mij mede te gronde zou richten. Zelf heb ik ervan geleerd dat het hoog tijd werd om Gerard zelfstandiger zijn eigen zaken te laten behartigen. Hij moest minder afhankelijk worden van mij, dat zag ik wel in. Helaas was Joop mijns inziens niet de juiste man om Gerard vervolgens te begeleiden, integendeel. Maas noemt deel twee van de biografie "De rampjaren", maar hij had net zo goed het laatste deel die titel kunnen geven. Of het eerste deel, met die problematische jeugd, de twijfelachtige verhouding met zijn moeder, het moeizame huwelijk met Hanny, de zoektocht naar zijn seksuele en religieuze identiteit, de ruzies toen al met bijna al zijn vriendjes, het rusteloos najagen van een plek waar hij kon wonen, de tomeloze drankzucht. In de Weerter periode kwam hij bij mij juist tot een zekere rust en hij schreef als nooit tevoren.'
Guus van Bladel woont sinds 2001 in Melaka met zijn partner David Tang Chak Kee. Geregeld deed hij verslag van opmerkelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen in het radioprogramma Wereldnet van de VPRO en de Wereldomroep. Pas onlangs is hij gestopt als reclasseringsvrijwilliger. Reclassering Nederland bood hem in dat verband een afscheidsbijeenkomst aan in Singapore, in aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur. Meer dan dertig jaar heeft Van Bladel gedetineerden, waaronder veel drugsverslaafden, bijgestaan in gevangenissen van Singapore, Maleisië, Thailand en Indonesië. Hij publiceerde daarover twee boeken: Tussenstop Singapore (over de zaak Johannes van Damme) en Vrouwengevangenis Singapore (over de zaak Maria Krol). Voor zijn inzet is hij onderscheiden tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau, en kreeg hij presidentiële onderscheidingen in Singapore en Maleisië. Een aantal persoonlijke herinneringen heeft Van Bladel te boek gesteld; deze zullen binnenkort verschijnen onder de titel Melaka's Kladboek.