Nader tot Reve: Nieuwsarchief Naar de homepage van Nader tot Reve
tak
Guus van Bladel verbolgen over Reve-biografie
7 juni 2012
'Blatante, botte leugens.' Het ongenoegen van Guus van Bladel over Nop Maas, auteur van de Reve-biografie die Kroniek van een schuldig leven heet, zit diep. Het literaire tijdschrift DE GIDS brengt deze week een uitvoerig interview waarin de tachtigjarige Van Bladel ongezouten zijn visie op tafel legt. Journalist Bert Boelaars sprak de gemoedelijke Brabander met wie de volksschrijver samenwoonde in de jaren ná Van Albada en Van Manen, en vóór de periode Schafthuizen. Vanuit het verre Maleisië waar hij al vele jaren resideert komt Van Bladel bovendien met nieuw inzicht: 'Gerard was regelmatig slachtoffer van een monkey mind'.
De publicatie in De Gids, die op 6 juni tevens verschijnt als bijlage bij De Groene Amsterdammer, is de samenvatting van een veel uitvoeriger vraaggesprek. Met dank aan interviewer en geïnterviewde volgt hier de uitgebreidere versie van dat gesprek:
De vitale oud-Indiëganger gaat er eens goed voor zitten. We treffen elkaar aan zijn vaste tafel in het mondaine café Zen, midden in het drukke centrum van Melaka. Hier drinkt Van Bladel dagelijks zijn koffie en ontvangt hij zijn gasten uit binnen- en buitenland. Vlak na mij komen twee filmmakers uit Bollywood om te praten over de verfilming van zijn ervaringen in de jaren negentig met drugsgevangenen in Singapore. Als vrijwillig geestelijk raadsman begeleidde Van Bladel de ter dood veroordeelde Johannes van Damme en de ternauwernood aan de strop ontsnapte Maria Krol. Zijn dagboeken over beide detenties vormen de basis voor een film die wereldwijd zal worden uitgebracht.
Bert Boelaars (links) en Guus van Bladel in Singapore
Bert Boelaars in gesprek met Guus van Bladel in café Zen te Melaka (foto Kasper de Gouw).
Maar terug naar Gerard Reve die zich in 1972 vestigde in het Limburgse provinciestadje Weert. Hij nam daar zijn intrek bij vriend Guus van Bladel die hij in 1968 had leren kennen en die zijn steun en toeverlaat werd in een woelige tijd. Onder de eretitel Schenker van het beeldje 'schoenmaat 38' van O.L.V. van Lourdes duidde Reve hem voor de eerste keer aan in De Taal der Liefde. Ondanks alle turbulentie kwam in Weert een overvloedige literaire productiestroom op gang. In luttele jaren rolden tien nieuwe publicaties van de pers. Hoogtepunten waren de dichtbundel Het Zingend Hart en de romans Lieve Jongens, Een Circusjongen en Oud En Eenzaam. De zich inmiddels Volksschrijver noemende auteur brak door bij het grote publiek en kreeg in 1974 zelfs een eigen tv-programma: De Grote Gerard Reve Show. Hetzelfde jaar ontving hij zijn eerste koninklijke onderscheiding.
Ook de Liefde bloeide in Weert menigmaal op, hartstochtelijk zelfs. Na de verbroken verhouding met Van Albada en Van Manen kwamen vele nieuwe minnaars op Reves pad. De laatste geliefde zou blijven - tot zijn dood (en nog lang daarna). Met deze Joop Schafthuizen verhuisde Reve in 1978 uit Weert naar Frankrijk. Van Bladel besloot zich om gezondheidsredenen te vestigen in Singapore. Maar het contact is gebleven, tot een laatste briefwisseling in het jaar 2000.
De 'Weerter periode' die in 2002 door mij te boek werd gesteld in de uitgave Koninklijke Jaren komt in deel twee van de Reve-biografie (De Rampjaren, 1962-1975) slechts zijdelings ter sprake. De rol van Van Bladel wordt gebagatelliseerd: 'Van Bladel zag hem naar de ogen' en 'intellectueel was hij geen partij van belang' - aldus enkele citaten uit het tweede deel van Maas' biografie. 'Hij vertoonde het gedrag van een overbezorgde ouder.' Of van 'een bezorgde huismoeder'. En ook rekent Maas het Van Bladel kennelijk aan als deze, door Reve zelf overigens eervol zijn 'halfbroer' genoemd, de schrijver in 1973 enkele weken 'achtervolgd had met liefdesbetuigingen'. Gretig citeert Maas ook Reves ex-vrouw Hanny Michaelis die de inrichting van Van Bladels appartement 'smakeloos' vond en over zijn boekenkast noteerde: 'tientallen onbenullige modewerkjes'. Toen Van Bladel in 1975 volgens Maas voor Reve en hemzelf een nieuw huis in Weert probeerde te regelen concludeert de biograaf geringschattend: Van Bladel, 'die voor de zoveelste keer zijn rol in het leven van Reve gemarginaliseerd dreigde te zien'. En bijna honend vervolgt Maas elders: 'hij bood zich voortdurend aan om als een nijvere huisvrouw karweitjes op te knappen'. Slechts een enkel positief geluid als de biograaf opmerkt dat Reves pied à terre in Weert 'heilzaam voor zijn werk' was ('Ineens had hij ongeveer het schrijftempo terug van De avonden'). En eenmaal: 'Reve was vol lof over Guus van Bladel die hem respecteerde en met rust liet'. In de lange lijst van personen die door Maas worden bedankt aan het begin van de biografie komt de naam van Van Bladel niet voor.
Gewapend met een dikke map knipsels en aantekeningen steekt Van Bladel zijn verontwaardiging over het werk van de biograaf niet onder stoelen of banken: 'In het tweede deel noemt hij maar liefst 126 keer mijn naam. Maar hij heeft nooit de moeite genomen mij te benaderen. Niet schriftelijk, niet per telefoon en niet per e-mail. Ik begrijp niet hoe dat mogelijk is voor een "literair historicus". Het bewijst dat hij niet of nauwelijks controleerde of de informatie over mij juist was. Ik noem dat pover en misleidend. Lang geleden ben ik eens op die man woedend geworden, toen hij mij valselijk beschuldigde door in De Volkskrant te schrijven dat Gerard porno van mij uit Singapore kreeg. Wat dom was, want in Singapore kun je geen porno kopen. Maar bovenal is het belangrijk te weten dat Gerard helemaal niets had met porno. Hij verzamelde het niet en had het ook niet nodig.'
'In 1997 was de presentatie van mijn boek in de Vondelkerk te Amsterdam. Maas kwam naar mij toe: "Weet u niet wie ik ben?" Het is de enige keer geweest dat ik deze man heb ontmoet. Jij schrijft in de krant leugens over mij, heb ik hem gezegd. Hij wist niks terug te zeggen. Wat moet je met zo'n leugenaar? Op een armzalige manier gebruikte hij de biografie om zijn opinie over mij te spuien. Als Gerard in wanhoop een keer alle beschikbare seresta's in huis doorslikt maakt Maas de nare opmerking dat ik in "vliegende paniek" raakte. Kennelijk weet hij niet dat Gerards zelfmoorddrang, die af en toe de kop opstak, met mij besproken is door zowel onze huisarts, dokter Venmans uit Weert , als zijn "lijfarts" Jan Groothuyse uit Amsterdam en uitgever Johan Polak. Ik liep met het telefoonnummer van de gifcentrale in Utrecht op zak om een eventuele zelfmoord van Gerard door middel van vergiftiging te kunnen voorkomen. In het geval met die seresta's zijn Venmans en Groothuyse onmiddellijk naar onze flat gekomen.'
'In Vrij Nederland zegt Maas hoogmoedig: "Eigenlijk moet ik Reve dankbaar zijn, want door deze biografie ben ik even beroemd". Volkomen misplaatst, wat denkt ie wel. Deze biografie van die malle man staat vol met losse flodders over seksuele uitstapjes van Gerard. Maar hij geeft geen inzicht en mist de kern door zo'n opmerking als: "In zijn sadomasochistische voorliefde voor het tuchtigen van jongelui kan ik mij bijvoorbeeld helemaal niet vinden". Als ik terugdenk aan al die jaren met Gerard dan is dit wél de kern: Gerard was regelmatig slachtoffer van een zogenaamde monkey mind. Deze uitdrukking verwijst naar een psychiatrisch ziektebeeld dat in het oude China al meer dan duizend jaar bekend staat onder de naam xinyuan. Het heeft betrekking op een bij tijden verwarde, rusteloze geestesgesteldheid die veelal gepaard gaat met een wonderlijk eigenzinnige fantasie en dagdromerij, maar ook met vergeetachtigheid, besluiteloosheid, grillige nukken en onbesuisde woede-uitbarstingen. Gerard wist toen niets van monkey mind. Maar wel dat er iets mis was en dat hij honderd procent fout zat als ie zou doen wat allemaal in hem opkwam. Hij heeft zich onbewust gerealiseerd dat hij niet met de politie in aanraking zou komen als hij die gedachten van zich af zou schrijven. Er was helemaal geen martelkamer voor jeugdige Duitse toeristen. Hij schreef dat wel, maar het was allemaal verzonnen. Fantasie en werkelijkheid liepen in zijn brieven en boeken steeds door elkaar. Dat is die monkey mind.'
'Over de inrichting van onze flat schrijft Maas: "sober en smakeloos (..) De enige boeken waren die van Van Bladel: tientallen onbenullige modewerkjes". Ook weer gelogen. Ik had tenminste duizend boeken waaronder een grote verzameling Nederlandse literatuur. Toen ik nog in Haarlem woonde en in Amsterdam werkte verzamelde ik al Reve, Wolkers en Mulisch. Ook kocht ik een serie van meer dan dertig biografieën over de vermoorde president Kennedy. Die heb ik later verkocht aan de journalist Wibo van der Linde. Wij huurden onze flat van een boekhandelaar, Verkuylen. Ook daar kocht ik geregeld nieuwe uitgaven. Toen ik nog met een collega samenwoonde was mijn kamer boven op de derde verdieping. Eén muur was totaal bezet met boeken. Toen die collega verhuisde en Gerard kwam werd dat zijn zitkamer. Maas ontleent zijn informatie kennelijk aan de dagboekaantekeningen van Hanny Michaelis en heeft die nimmer nagetrokken. Hanny is nooit op de derde etage geweest waar in drie boekenkasten al die boeken stonden.'
'Gerard liet de ramen aan de Nieuwe Markt wit schilderen, op enkele uitsparingen na. Hanny kwam op bezoek en vroeg: Heb je kijkgaten in je ramen? Waarop Gerard witheet schreeuwde: Trut, schietgaten zal je bedoelen. Ik kon best met Hanny overweg, we hebben nooit ruzie gehad. Wel voelde ik een soort rivaliteit. Dan zag ze bij ons dingen waarvan ze dacht: dat zou nooit gebeurd zijn als Gerard bij mij gebleven was. Een tragische vrouw, ook door haar oorlogsverleden. Ze had het in Amsterdam niet breed en was erg blij als Gerard haar weer eens wat toestopte. Dat ze zich in haar dagboek soms laatdunkend over mij uitliet was wel een koude douche om te lezen. Ik kende Hanny helemaal niet als iemand die de poisson-pen hanteerde. Of is het de biograaf die er een poisson-pen van maakt?'
'De eerste nacht die Gerard in Weert doorbracht was na afloop van een lezing voor het COC in Eindhoven, in 1968. Ik had deze bijeenkomst als voorzitter georganiseerd. Kapelaan Jan Hendrikx, ook uit Weert, zat samen met mij in het bestuur. Hij bood Gerard op diens verzoek een logeerkamer in zijn ambtswoning. De nog jonge onderwijzer Jan S. ging met Gerard naar bed. Volgens Maas kreeg ik "een acute zenuwinzinking" toen ik dat de volgende dag vernam. Grove onzin. Jan S. was de geliefde van ene Bertje die nog studeerde. Jan S., Hendrikx en ik hadden een goede band met elkaar. Ik voelde dat die beschadigd raakte. Daarom heb ik beide heren gekapitteld. Ik was kwaad op Hendrikx, maar vond het ook geen werk van Jan S. Die was toch met Bertje? Overigens is het curieus dat Maas de achternaam van Jan S. in de biografie voluit heeft opgeschreven. Hij wist dat deze Jan anoniem wil blijven. Heel merkwaardig is het, dat maar liefst 28 andere vriendjes van Gerard in de biografie wél anoniem blijven door hen enkel met een initiaal aan te duiden. Het is weer die slordigheid van de biograaf om de wens van Jan S. niet te respecteren. Schandelijk.'
Pasfoto Gerard Reve
Gerard Reve liet in de zomer van 1974 in Weert bij fotograaf José van Vlijmen (fotospeciaalzaak Nelly de Turck) deze pasfoto maken.
'Opmerkelijk is dat Gerard in februari 1968 in Stripschrift voor het eerst iets publiceerde over zijn zogenaamde periode dat hij in Indië bij de politie was. Die publicatie was dus vlak na onze kennismaking. Ik heb hem ongetwijfeld meteen verhalen verteld over mijn jaren bij de marine. Begin jaren vijftig zat ik twee jaar in Nieuw-Guinea en maakte daar van alles mee. Ik heb er nooit bij stilgestaan, maar Gerard heeft al die details opgeslagen en verwerkt in zijn eigen fictieve "Indische jaren". Gerard vond het heerlijk om het officiersuniform van een collega van mij af en toe aan te trekken. Ze hadden dezelfde maat, ik was kleiner. Het was al met al een geweldige practical joke. Hij heeft me weleens gezegd: Guus, als ik niks meer weet haal ik de Indische jaren van stal, altijd prijs.'
'Jan Hendrikx werd pastoor in Linne en al gauw Gerards "biechtvader". Op een keer nam Gerard Teigetje en Woelrat mee naar de pastorie. Het liep uit op een geweldige ruzie. Ze wilden wijn. Jan zei: ik heb geen wijn. Ja maar, zeiden die jongens, je hebt toch kerkwijn. Jan Hendrikx was voor Gerard een geweldige praatpaal. Hij was wel priester, maar ook een mens die leed onder negatieve dingen als overmatig drankgebruik. Voor Gerard verborg hij dat niet. Berucht is het verhaal dat Jan tijdens een processie in elkaar zakte en zijn roes moest uitslapen voor hij verder kon. Na de uitreiking van de PC Hooftprijs in 1969 nodigde Gerard Jan en mij uit voor een borrel in zijn Amsterdamse huis, recht tegenover de ingang van Artis. Onder de gasten waren ook uitgever Geert van Oorschot en journalist Antoine Bodar. Aan deze laatste deed Gerard zijn woning over toen hij naar Amsterdam West verhuisde.'
'Benno Premsela was voorzitter van het landelijke COC. Hij vroeg mij als voorzitter van de afdeling in Eindhoven om ook een afdeling op te richten in Limburg. Want in deze provincie was nog niks op dit gebied. Ik heb toen met behulp van Jan Hendrikx deze nieuwe afdeling opgezet. De vriendschap tussen Gerard en zijn biechtvader is later wel bekoeld.'
'In ons leven speelde Lourdes een hele grote rol. Helaas kan ik dat verder niet aantonen omdat de brieven van Gerard aan mij zich in het gesloten archief van Johan Polak bevinden. Heel jammer dat ik er niet aan gedacht heb kopieën te maken toen ik ze aan Johan in bewaring gaf. Ik zag Gerard als een goede vriend en het is niet bij me opgekomen om kopieën te maken van zijn brieven aan mij. Laat staan dat ik toen vermoedde hoe interessant ze zouden zijn voor een publicatie. Wat er precies in stond weet ik niet meer. Uiteraard ging het geregeld over de bouw in Frankrijk en ook over allerlei personen. Ik herinner me nog dat hij weg was van Het Gat Van Nederland, een tv-programma van de VPRO. Hij wilde de maker Hans Keller ontmoeten en we gingen er samen heen. Hij kon mij alles schrijven. Ook over Simon Carmiggelt en Jan de Hartog. Hoewel de laatste veel minder publiceerde dan de eerste schatte hij De Hartog hoger dan Carmiggelt. De Hartog schreef meer doordachte verhalen, ik denk dat Gerard dat belangrijker vond.'
'We woonden samen. Uiteraard schreef hij me alleen als ik een tijdje niet kwam en hij in Frankrijk zat. Gerard was laaiend toen ie hoorde dat zijn brieven achter slot en grendel zaten. Ik was toen al verhuisd naar Singapore en hij met Joop naar Frankrijk. Voor de eerste reizen die ik naar het Verre Oosten maakte vanwege mijn gezondheid had ik geen geld. Johan heeft een keer mijn vliegticket betaald in ruil voor die brieven.'
'Wat Lourdes betreft: maanden hebben we ons voorbereid op de bedevaart. Gerard had een boek over Lourdes gekocht en aan mij had hij een goede gids, want ik was daar al driemaal geweest. Ik had hem ook verteld wat mij als kind was overkomen. Nog geen jaar oud kreeg ik longontsteking. Mijn oma ging naar Lourdes en zei: als mijn kleinzoon blijft leven zal ik zorgen dat hij tot zijn zevende alleen maar blauw en wit zal dragen. Die zondag was er afscheid van de tram van Waalwijk naar Den Bosch. Wij woonden aan de Grote Straat waar die tram langs kwam. Terwijl mijn oma in Lourdes in de Sacramentsprocessie meeliep trok voor ons huis de bestuurder van de tram plotseling aan de hendel. Tuut tuut, een enorm kabaal. Ik schrok wakker en moest slijm opgeven. De verpleegster zei: hij komt er doorheen, het slijm is eruit. Ik heb inderdaad tot mijn zevende blauw en wit gedragen. Deed mijn eerste communie in een matrozenpakje.'
'Dit verhaal maakte diepe indruk op Gerard. Wij reisden met zijn grote Citroënbus zodat we niet in een hotel hoefden. Toen we vertrokken zijn we eerst vanuit Weert naar mijn familie in Waalwijk gereden. We hadden veel bekijks toen we wegreden. Afscheid nemen, dat hoorde zo. Ook in Amsterdam, bij zijn vader en Jo. Vlakbij Lourdes hebben we de auto aan de kant gezet en gebeden. Toen we het plaatsje binnenreden zongen we Marialiederen. Gerard parkeerde zijn bus in de buurt van de heiligdommen. We zijn twee nachten gebleven, 21 en 22 mei 1972, en we namen aan alles deel. Twaalf ansichtkaarten stuurde Gerard, aan verschillende personen. Op elke kaart een andere impressie. Als je ze achter elkaar zou lezen vind je zijn visie op Lourdes. De biograaf liet na te vermelden dat Gerard samen met mij deze reis ondernam.'
'Ook de Slangenburgh was voor Gerard belangrijk, een klooster in Doetinchem. Door drukte op mijn werk was ik ingestort. Ik werd opgenomen in het ziekenhuis. De bedrijfsarts adviseerde Gerard, die elke dag op bezoek kwam, om mij over te brengen naar een specialist in Nijmegen, professor Kloppenburg. De volgende dag pakte Gerard mijn spullen en zei: kom we gaan een eindje rijden. Hij heeft me ontvoerd naar Nijmegen. Het bleek dat ik mijn eigen bloed afbrak, een vorm van leukemie. Op een gegeven moment verwachtte ik dood te gaan. Ik wilde naar een klooster waar je terecht kon als je stervende was. Kloppenburg adviseerde de Slangenburgh. Gerard kwam ook daar mij opzoeken en is een paar dagen gebleven. Hij heeft in zo'n cel geslapen en met de paters honderduit gepraat. Over zijn theorie van Maria als vierde persoon Gods bijvoorbeeld. En over de Amsterdamse studentenpastor pater Jan van Kilsdonk die hij als zielzorger zeer bewonderde. Hij at en bad mee in die abdij. Zijn conclusie aan het eind klopte: jij gaat niet dood, zei hij.'
'Soms gingen we op zondag naar de Achelse Kluis, vlak over de grens bij Weert. Daar zongen de monniken Gregoriaans, dat vond Gerard geweldig. Qua muziek hield hij ook van de jongenskoren uit de Matheus Passie. En de pianomuziek van Chopin, of de vijfde van Beethoven. "Heet van boven", zoals Gerard dan zei.'
'Heel vaak zijn we samen naar Frankrijk gegaan. Of ik kwam hem daar opzoeken in het weekend, als ik door de week op mijn werk moest zijn. Hij wilde bouwen op die berg, maar er was vrijwel niets. Van Germaine kreeg hij de schuur vlakbij. Daar was een open haard en we konden er slapen. Het verhaal ging dat er een Franse verzetsman begraven lag die 's nachts kwam spoken. Wij hoorden iemand over de zolder lopen. Gerard pakte een bezem en sloeg deze tegen de muur: is het nou afgelopen met jullie daarboven? Dan hield het op.'
'Elke druppel water moest naar boven gebracht worden in plastic tonnen. Die nam ik mee van mijn werk. Beneden werden die vol water gedaan en dan met de auto naar boven gebracht. Ik heb Gerard een boek gegeven over cement maken. Daarmee is hij aan de slag gegaan. Hij heeft eerst de citerne gebouwd. Toen was er water en kon hij verder. Maas laat na daarover te schrijven.'
'In het begin gingen Teigetje en Woelrat ook mee. Maar er ontstond zo vaak ruzie. Gerard was er eens met Woelrat en hij belde me in paniek op: ik maak 'm kapot, kom naar hier. Meteen ben ik in de auto gesprongen om hem daar op te vangen. Maas heeft het dan op pagina 640 over "het gedrag van een overbezorgde ouder". Volkomen misplaatst. Hoe had ik als vriend anders moeten reageren? Daar komt nog bij dat de biograaf op dezelfde bladzijde citeert uit mijn brieven aan Gerard die hij kennelijk onder ogen heeft gehad. Dat noem ik een schending van het briefgeheim. Het auteursrecht van het geschrevene berust bij mij. Ik heb hem geen toestemming verleend om dit te publiceren.'
'Tijger verwijt mij dat ik nooit heb gebouwd aan zijn vriendschap met Woelrat en alleen die twee uit elkaar haalde als er weer ruzie was. Natuurlijk hielp ik Gerard. Met de jongens had ik nooit iets. Ze stonden ver van mij af. Toen Woelrat de eerste keer naar Greonterp mocht komen, heb ik hem thuis in Veenendaal opgehaald. Ik heb me uitgesloofd om hem onderweg op de hoogte te brengen wie Gerard eigenlijk was. Om hem voor te bereiden wat te doen en wat niet.'
'Ik stond niet afkerig tegenover Woelrat, maar had wel een hard hoofd in dat driemanschap. Het was onhoudbaar wat Gerard wilde en wat die twee allemaal wilden. Het gaf enorme chaos. Ook een keer op een zondagmiddag in Greonterp, waar ik dat weekend logeerde. Woelrat zei: we gaan. Ik slaakte een zucht van verlichting. Maar wat hadden die twee gedaan? Ze hadden de wc pot in het toilet losgeschroefd en weggestopt. Er was alleen nog een gat in de grond. Ziekelijk om zoiets te doen. Gerard was laaiend. Het staat niet in de biografie. Wel dat Londense vriend Perkin ook dat weekend in Greonterp logeerde, maar die was er juist niet bij. Op pagina 529 beweert Maas - zonder bronvermelding - dat Perkin en ik samen met Gerard en Ludo Pieters de sauna in Oosterwolde bezochten. Ik ben tweemaal met Gerard naar een sauna geweest, beide keren zonder anderen erbij. Ook weer onjuist dus.'
'Er ontbreekt van alles in deze biografie en er staan blatante, botte leugens in. Neem pagina 730 waar het gaat over de moeizame relatie met Ernstjan Engels. Gerard zou tomeloos aan het drinken zijn geslagen toen Engels het uit wilde maken. Ook zou hij enkele van de manshoge beelden in de huiskamer kapot hebben geslagen en zichzelf met een mes in een been hebben gestoken. Tomeloos drinken is zwaar overdreven. Ook sloeg hij niet nu, noch op een andere dag, een of meer van die beelden kapot. Want die waren van loodzwaar marmer, niet door één persoon te tillen. Evenmin stak Gerard zich met een mes in zijn been. Maas noemt geen bron voor dit verhaal. Ook hier wreekt zich dat hij nooit contact met mij heeft opgenomen.'
'Ernstjan was de zoon van een rabbijn in Amsterdam. Gerard was er op een vrijdagavond uitgenodigd voor het breken van het brood. Hij was erg pro-Israël en vond het prachtig om bij die familie te zijn. Ik zag Ernstjan als een deugniet, echt een kwajongen. Gerard organiseerde bij hem op zijn atelier in Amsterdam een omstreden fuif. Na afloop had hij een grote kater. "Een orgie van drank en drugs", vertelde hij mij. Terwijl hij van tevoren wist dat daar, volgens Gerard zelf dus, verkeerde mensen kwamen: drugs- en drankgebruikers. Hoe kun je zo dom zijn? Maar dat was ook weer die monkey mind. Waardoor hij niet de juiste beslissing kon nemen. Alleen door te schrijven kon hij zijn monkey mind enigszins beteugelen, zo zie ik het althans.'
'Op pagina 611 beweert Maas dat de nieuwe Citroënbus van Gerard in Weert geïsoleerd werd. Die bus is nooit geïsoleerd, ik begrijp zelfs niet wat ermee bedoeld wordt. De bus werd door enkele van mijn collega's ingericht als een soort caravan, met bedden erin, een klaptafel, aanrecht en Mariaschrijn. Alleszins een goede therapie voor Gerard die er helemaal van opknapte toen de verbouwing van zijn bus gereed was en hij er mee kon rijden en er in kon wonen en vooral ook er in kon schrijven. We zijn vele malen, meestal op zaterdag, met die bus naar Kevelaer gereden, een bedevaartsoord van Maria, net over de grens met Duitsland.'
'Op pagina 789 staat dat ik probeerde voor Gerard en mijzelf een nieuw huis in Weert te regelen. Opnieuw een pertinente leugen en geen bronvermelding. Ik kende Chiel Poel van de biscuitfabriek. Hij had een jachthuis diep verscholen in de bossen bij Weert, tegen de grens met België aan. Er was geen huis in de nabijheid. Het was als aan het einde van de wereld. Maar Gerard vond het fantastisch en zei: hier zou ik willen wonen. Chiel wilde het niet verkopen. Toen bedacht Gerard een ander plan. Onze flat was wel goed, maar te modern. In de buurt stond een oude kapel al een tijdje leeg, de Theuniskapel. We hebben geprobeerd om die te verwerven. Maar het bleek te kostbaar. Er moest te veel aan gebeuren voor we er konden wonen.'
'Eén pagina verder staat een volstrekt verkeerde voorstelling van zaken tijdens de uitvaart van Rob Touber. De familie wilde niet dat Gerard een toespraak zou houden. Ze vroegen mij dit te doen, tot grote woede van Vincent Steinmetz die toen het vriendje van Gerard was en hem ophitste "dit niet te nemen". Vincent zou er voor zorgen dat de toespraak van Gerard alsnog in Het Parool kwam. Zijn vader werkte daar. Maar dat ik dus sprak op de begrafenis laat Maas onvermeld .'
'Enige tijd later zou Vincent mij de toegang tot het huis in Frankrijk hebben ontzegd in een, volgens de biograaf, "mogelijk niet verstuurde brief", zie pagina 791. Ik heb die brief inderdaad nooit ontvangen of er van gehoord. Wat goedkoop om te citeren uit zo'n "mogelijk niet verstuurde brief". Het zoveelste voorbeeld van subjectief schrijfgedrag van Maas die kennelijk z'n geweldige hekel aan mij steeds opnieuw moet laten blijken. Ik herinner me nog levendig hoe Gerard duidelijk overspannen het gebeuren in Kortrijk ontvluchtte. Zijn optreden op het poëziefestival was uitgelopen op een regelrecht debacle, opgejut als hij was door Vincent. Op een gegeven moment schreeuwde hij me toe: "Guus help me. Ik moet nu van Vincent af." We zijn midden in de nacht vertrokken en naar Frankrijk gevlucht alsof de duivel op onze hielen zat. Het was verschrikkelijk geweest, een drama.'
'Rob Touber was een huisvriend van Gerard en mij geworden door De Grote Gerard Reve Show die hij had bedacht. Dagen was ik bij de opnamen, zowel in Frankrijk als in Hilversum. Als het kon bracht ik Gerard en Rob met mijn auto naar de studio. Rob was weg van Adèle, maar Gerard moest weinig van haar hebben. Het waren rivalen, typisch kunstenaars onder elkaar.'
'Rob was vooral bekend van zijn fabuleuze tv-shows met Nana Mouskouri en Adèle Bloemendaal. Wij merkten dat hij onder de drugs zat. Gerard zei: we zullen hem naar Weert laten komen om af te kicken. In Weert kan hij niet aan drugs komen en wij kunnen een oogje in het zeil houden. Zo is Rob een paar keer voor enkele dagen in Weert komen logeren. Hij kreeg Het Lieve Leven van Gerard die daar inzette: Voor mijn eigen geile Speeldier + Robbedoes Rob Touber. Van de Grote Geile Liefdesschrijver. Het boek zit in mijn Reve verzameling die de gemeente Weert in 2001 heeft aangekocht. Rob had in Amsterdam een schoonmaakster. Haar man werkte op Schiphol en die hielp Rob aan drugs. Door een overdosis is hij aan zijn einde gekomen. Was hij blijven leven dan zou Gerard nooit met Joop in zee zijn gegaan. Want hij luisterde wat dat betreft wel naar Rob. Gerard was een keer ziek. Rob wilde opnamen maken terwijl Gerard in bed lag. Ik vond het niks. Zijn schoonzus Tiny kwam op ziekenbezoek en verweet mij dat ik dit had toegelaten. Ik zei: ik ben geen baas, Gerard is zijn eigen baas. Wat Rob voorstelde vond hij bij voorbaat geweldig.'
'Zelf ben ik met de drugsproblematiek voor het eerst geconfronteerd door mijn werk als personeelschef bij de Weerter Kunststoffen Fabriek (WKF), later overgenomen door Hoechst. We hadden gebrek aan mensen. Ik ben verschillende keren naar Curaçao en Aruba geweest om medewerkers te werven. De Antillen kende ik nog uit de tijd dat ik bij de marine zat. Met de Arubanen ging het uitstekend. Maar van de mensen uit Curaçao raakten er steeds enkelen aan de drugs. Later werd ik hoofd sociale dienst bij Hoechst. Ik maakte van alles mee qua maatschappelijke problemen. Zelfs heb ik eens op kosten van de zaak een huwelijksadvertentie in de krant gezet voor een medewerker die weduwnaar was geworden en niet van zijn dochter kon afblijven. Veel van die verhalen kon ik kwijt aan Gerard. Hij was mijn vriend, vraagbaak, uithuilschouder. Ik gebruikte hem als muur waar ik mijn bal tegen kon ketsen, dat pakte heel positief uit voor beiden. Hij luisterde naar mijn verhalen, maar gebruikte ze nooit herkenbaar in zijn boeken. In Het Lieve Leven komen zaken voor die zich bij mij op de fabriek hebben afgespeeld. Er was over en weer een groot vertrouwen.'
'Op pagina 643 beweert Maas dat Gerard met mij de Antilliaanse ambassadeur in Den Haag wilde bezoeken. Klinkklare onzin, zeker voor een historicus. Een Antilliaanse ambassadeur bestond niet eens, want de Antillen behoorden gewoon tot het koninkrijk. Een hoge vertegenwoordiger van de Antilliaanse regering heeft eens officieel een bezoek gebracht aan de fabriek in Weert waar toen twaalf Antillianen werkten die ik op Aruba geworven had.'
'Wat de biograaf nalaat te vermelden is het feit dat Gerard in een bijdrage aan ons personeelsblad voor de laatste keer met zijn naam Van het Reve ondertekende. Voortaan zou hij zijn nieuwe naam Gerard Reve gebruiken.'
'Verder schrijft Maas dat ik personeelswerver en persvoorlichter was. Dit laatste ben ik nooit geweest. Ook heb ik nooit toespraken gehouden die Gerard voor mij geschreven zou hebben, wat Maas op pagina 612 beweert. Hij ontleent dat aan een brief van Gerard aan Rudy Kousbroek in 1983. Maar daar heb je weer die monkey mind: fantasie en werkelijkheid liepen bij Gerard steeds door elkaar. Als er gespeecht werd deed onze directeur dat, Fred Tuinder. Die liep bepaald niet weg met Gerard. Maas had dit moeten checken. Ik zou zeker hebben meegewerkt, had hij mij benaderd. Nu achteraf niet meer. Ik wil graag de waarheid. Dit is pure leugen. Hij had op zijn minst mijn cv kunnen consulteren.'
'Ik ben in 1964 bij Hoechst begonnen als assistent personeelschef. Na meer dan twaalf jaar ging ik er weg als chef sociale zaken. Want ik kreeg in de loop van de jaren ook de leiding over de kantine, de personeelsverkoop, de interne dienst, de personeelsvereniging, de stichting Eigen Huis en de voetbalclub. Voor Gerard heb ik van alles voordelig kunnen aanschaffen via de personeelsverkoop. Maas kleineert mijn functie. Ik ben spinnijdig. Nooit heeft hij de moeite genomen om zich juist te informeren. Hoe het precies is gegaan met die koninklijke onderscheiding blijft zelfs onvermeld. Maar wel schrijven dat ik de burgemeester voor het karretje zou hebben gespannen om voor Gerard het lintje geregeld te krijgen. Die burgemeester was er beslist de man niet naar om zich voor een karretje te laten spannen. Onzin dus.'
'Ook laat hij na te vermelden hoe ik de ene vakantie na de andere met Gerard ging bouwen aan zijn optrekje naast de schuur bij die boer in Frankrijk. Verder heb ik het archief van Gerard geordend. Mevrouw Mathilde Dominikowski, die indertijd getrouwd was met de bedrijfsverpleger van Hoechst Jaap de Vries, heeft mij geweldig geholpen met het op orde brengen van het knipselarchief. Gerard had dozen vol krantenknipsels, foto's, boeken en tijdschriften mee naar Weert gebracht. In onderling overleg hebben we besloten onze beide archieven te laten samensmelten. Dat resulteerde in zo'n veertig jaarmappen en twee kloeke fotoalbums met soms unieke plaatjes. Later zei Joop dat hij het archief had gemaakt.'
'Op pagina 659 gaat het over een diner vlak over de grens bij Weert waar de muziek veel te hard zou zijn geweest. Ook hier wreekt zich de nalatigheid van de biograaf om de feiten te controleren. We hebben in december 1972 Gerards verjaardag in dat restaurant tweemaal gevierd. Een keer met de vrienden van Gerard en een keer met mijn vrienden. De eerste keer was er een hels lawaai. Ik heb gezegd: we komen terug, maar dan geen muziek. Zo is het ook gegaan en ik heb die mensen later nog apart bedankt voor de goede service.'
'Toen ik in april 1973 in het ziekenhuis werd opgenomen duidt Maas mij opeens aan als Gerards "gastheer". Wat is het toch dat deze historicus nauwelijks een kans voorbij laat gaan om mij te kleineren? Weet hij dan niet dat Gerard officieel stond ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente Weert? Gerard woonde samen met mij op de Nieuwe Markt 12 en was dus geen gast. Dat is toch iets wat een literair historicus moet weten? Over mijn medische status doet hij allerlei mededelingen, kennelijk van horen zeggen en zonder zich terdege op de hoogte te stellen van wat er precies aan de hand was. Mogelijk heeft hij iets van Joop gehoord die het dan weer van Gerard moet hebben vernomen. Mijn ziekte had overigens niets met Gerard te maken, eerder met mijn werk. Ik had daar zoveel functies, dat is me gewoon te veel geworden. In Nijmegen in het ziekenhuis hebben ze een cocktail gemaakt om mijn bloed weer goed te krijgen. De bedrijfsarts van Hoechst heeft Gerard geleerd om mij de noodzakelijke injectie te geven als we in Frankrijk waren. Dat moest in de spier van de bil. Hij was daar heel makkelijk in. Hup broek uit, ik boog over de tafel en hij jaste 'm erin. Ik voelde er niks van.'
'We hebben elkaar in Frankrijk dikwijls naakt gezien. Als we douchten, dat ging met de gieter, dan stonden we bloot. Maar we hadden geen seksuele relatie. Slechts eenmaal heb ik de nacht met Gerard in hetzelfde bed doorgebracht. Dat was toen hij Teigetje en Woelrat met messen wilde vermoorden. Ik was beneden in de gang gaan liggen zodat hij niet naar buiten kon. Maar hij kwam er uit en ik had moeite hem tegen te houden. Ze gaan eraan, riep ie maar. Uiteindelijk heb ik Gerard weer op bed gekregen en uit medelijden ben ik tot de ochtend bij hem gebleven. Nauwelijks geslapen, maar hij kon tenminste niet weg. Ik vond het niet naar en er was ook geen seks.'
'Wat ons wel verbond? Er was geen enkele rivaliteit over en weer. Ik probeerde nooit hem na te doen of te verbeteren. Of me te bemoeien met hem als hij in gesprek was. Wel was ik een aandrager van sociale dingen. En ik zorgde goed voor hem. We stonden vroeg op, om vijf uur. Ik zette koffie, maakte fruit en bracht dat op zijn kamer. We ontbijtten dan samen en praatten een en ander door. Om zeven uur vertrok ik naar de fabriek. Dan kon ook hij aan het werk. Verder ging ik heel vaak mee naar Frankrijk. Helpen met de bouw. Ik zorgde dus. Wat Maas "nijvere huisvrouw" noemt. Die snapt niet dat onze relatie op een veel hoger plan stond. In een van de vele door Gerard aan mij geschonken boeken schreef hij voorin: Voor Guus van Bladel, van zijn vriend Gerard Reve. In dank voor veel onontbeerlijke liefde, zorg & raad.'
'Gerard had mij nodig en andersom. Hij had mij niet nodig voor zijn literaire prestaties. In zijn geest was hij altijd bezig met schrijven. Dat kon hij het best in een rustige, nette, georganiseerde omgeving. Daar zorgde ik voor. Ik bracht ook afleiding. Toen ik nog met mijn collega woonde hadden we de kamer beneden ingericht met een bar. Waarover Maas op pagina 611 opmerkt dat we "een café nagebouwd" hadden. Nu ja, een keer per maand gaven we een feest. Mijn collega was lid van een bridgeclub, die kwamen, en de gebroeders Verkuylen, onze huiseigenaars waren er geregeld. Meestal op vrijdagavond. Gerard vond het leuk om er bij te zijn en met die mensen te praten. Toen mijn collega vertrokken was en Gerard zich in Weert vestigde heb ik besloten om die bar en de drank weg te doen. Sociaal was het geweldig, maar al die alcohol pakte funest uit voor Gerard. Dat heeft hij toch wel gewaardeerd.'
'Als Gerard naar Frankrijk ging wilde hij graag dat iemand mee ging. Op mij kon hij altijd terugvallen mocht iemand op het laatste moment verhinderd zijn. Dat was belangrijk voor hem, vooral in het begin. Want het water, het zand voor de cement in die auto, dat moet je met z'n tweeën doen. Een enkele keer ging er wel eens iemand met mij mee naar Frankrijk. Bertie Weegels bijvoorbeeld die overigens geen directeur was van de bouwonderneming Wilma, zoals Maas op pagina 743 beweert. Zij was directeur van Weegels Beton en hielp Gerard aan allerlei materiaal voor de bouw in Frankrijk. Een andere keer reisde Jan Groothuyse mee. Met Johan Polak hebben we eens de trein genomen. Als Maas op pagina 745 schrijft "van tijd tot tijd was er bezoek van Guus van Bladel" dan is ook dit weer typisch voor de negatieve stijl van de biograaf. Ik ben nooit als een "bezoeker" naar Frankrijk gekomen. We waren vrienden en daarbij ook nog huisgenoten. We deelden beide huizen samen. Gerard was nooit op bezoek in Weert en ik was nooit op bezoek in Frankrijk. De moeite die de biograaf doet om mij te kleineren maakt me misselijk. Ik weet niet of hij zo dom is, of extra mij wil treffen.'
'Wat ik er voor terug kreeg? Ik woonde en leefde met een goed mens en groot kunstenaar. Het gaf voldoening te zien hoe hij weer de kroontjespen oppakte en zich enorm ontplooide. Al die boeken die in rap tempo tot stand kwamen, de tv show, het lintje van de koningin. Ik was met Gerard in Amsterdam bij Johan Polak. Iemand vroeg hem: wie is toch die Guus van Bladel. Hij flapte er uit: dat is mijn halfbroer. Gewoon spontaan, zo is dat ontstaan. Hij zag mij niet als een van zijn vele vriendjes. Daar was altijd iets mee. Ze deden bijna altijd lelijk van mij. Ernstjan, Vincent, Joseph Cals, ze konden mijn bloed wel drinken. Maar Gerard trok zich daar niets van aan. Ik lag hem na aan zijn hart.'
'Daar komt bij dat ik geleidelijk aan ook wel zag dat er iets ongezonds speelde bij Gerard. Wat ik pas veel later als monkey mind zou benoemen: die bij tijd en wijle zeer onstuimige woede-uitbarstingen en zijn grenzeloze fantasie en dagdromerij. Iets soortgelijks speelde ook bij Johannes van Damme in Singapore. Ik had hem al een paar keer bezocht en hoorde dat hij schuldig was bevonden en de doodstraf zou krijgen. Toen wist ik dat het heel zwaar zou zijn om bij hem te blijven. Ik heb met hem in de gevangenis zitten huilen. Maar ik hield vol. Zoiets was ook bij Gerard Reve aan de hand. Ik dacht ik moet hem nu niet in de steek laten. Het zijn de beste beslissingen in mijn leven geweest.'
'We gingen samen naar bisschop Simonis om een speciale mis te bespreken in het kader van zijn 25-jarig schrijverschap, eind 1973. Waarom staat dit in de biografie zo pover beschreven? Gerard was bijna slaags geraakt als ik er niet tussen gesprongen was. Simonis wilde niet meewerken en Gerard wilde hem een klap geven. Als de receptie later in de biografie ter sprake komt schrijft Maas dat Gerard eerst een "Aanzienlijk Persoon" dankte die bloemen en een telegram had gestuurd. Weer een prachtvoorbeeld van Reviaanse overdrijving. Met de werkelijkheid had het niets te maken.'
'Over de crisis rond Joseph Cals ontbreken in de biografie saillante gegevens. Zo komt op pagina 713 de vreselijke kerstreis met Joseph en zijn vriend Willemse ('Duinkonijn') naar Frankrijk ter sprake. Onvermeld blijft hoe de terugreis verliep. We reden terug naar Nederland met Cals bij Gerard in de wagen. Willemse, de vriend van Cals, bij mij in de auto. Dit tot grote woede van Gerard die met Willemse terug wilde rijden, wat door Cals niet was toegestaan. Bij aankomst in Weert werd het bijna vechten. Cals en Willemse vluchtten naar het station en verstopten zich daar in een toilet tot de trein kwam.'
'Soms werd het mij weleens te veel. Vooral als Gerard depressief was en zijn hart begon te luchten over zijn vriendjes. Eraan gaan ze, riep hij dan. Kan me niet schelen wat de gevolgen zijn. Vond ik verschrikkelijk. Over Hanny heeft hij zich nooit zo uitgelaten. Maar Ernstjan en Joseph, als ze niet kwamen en niet afbelden en hij zat maar te wachten. Dan werd ie ziedend. Ik ging op zondagochtend vaak op bezoek bij mijn ouders in Waalwijk. Ze hadden daar een bloemenzaak en boomkwekerij. Soms ging Gerard mee, maar over homoseksualiteit is nooit gesproken. Mijn vader suggereerde zelfs dat Gerard met minister Klompé moest trouwen, omdat hij haar gekust had.'
'Op een zondagochtend was Gerard niet mee omdat Joseph bij ons logeerde. Ik was nauwelijks in Waalwijk of de telefoon ging. En hoorde meteen dat er iets aan de hand was: Guus, kom, help me. Ik reed meteen terug en trof Gerard totaal overstuur aan. Er was ruzie ontstaan en Gerard had geroepen: eraan ga je. Joseph was de trap afgevlucht de straat op, Gerard met een mes achter zich aan. Aan de overkant van de singel lag op de hoek een lunchroom, Teunissen. De mensen kwamen net terug van de kerk en het liep er vol. Joseph vloog daar naar binnen en riep: doe de deur op slot. Gerard kon er zo niet in en heeft mij gebeld. Joseph is vanuit de lunchroom linea recta naar het station gelopen om op de trein te stappen. Ik hield me altijd bereikbaar voor Gerard, wat er ook aan de hand was.'
'Maas beweert dat Gerard mij in juni 1974 agressieve brieven en een telegram heeft gestuurd (pagina 743). Ik heb die brieven noch het telegram ooit ontvangen. De biograaf laat na een bron te noemen. Ik was overigens stellig van mening dat sommige vriendjes van Gerard echt een slechte invloed op hem hadden. Sommigen waren pure gouddelvers of waren uit op publiciteit. Maas noemt op pagina 745 ene Albert van E., "een jongen uit Eindhoven die hij alleen kende uit de verhalen van Guus van Bladel". Mogelijk gaat het om iemand die ik ooit in een bar leerde kennen. Ik noemde hem Luichie en was stapelgek op die jongen. Helaas bleek hij onbetrouwbaar. Hij heeft geprobeerd me te chanteren. Ik dacht door aangifte te doen bij de politie in Eindhoven mijn reputatie te redden. Op een zaterdagmorgen ging ik er naar toe. Gerard zou koffie drinken bij de buren, de Zusters van Liefde. Ik zat bij de politie en wilde Gerard iets vragen. We kregen een zuster aan de lijn. "Hier met de zedenpolitie in Eindhoven, is meneer Reve daar?" Gerard zei tegen die zuster: oh, alweer? Hij vond het leuk om zo te plagen, maar ik schaamde me rot. Toen ik later eens in Thailand een Nederlandse gevangene bezocht heb ik een van de zusters, Lidwina, bereid gevonden om met deze eenzame gedetineerde te corresponderen.'
'Op pagina 815 doet Maas de waarheid opnieuw geweld aan als het gaat over de hond. Gerard zou het beest biefstuk te eten hebben gegeven en samen met mij het hondenvlees van de slager hebben opgegeten. In mijn eigen boek Rondom Reve heb ik de anekdote uit de eerste hand als volgt verwoord: "Bij zijn slager in Weert kocht hij op een drukke zaterdagochtend twee malse biefstukken en wat vlees voor de hond. Thuis werd het vlees door Gerard met zorg bereid en kregen Loupe en ik de biefstukken." De biograaf noemt overigens wederom geen bron.'
'Toen ik ziek werd en dacht dood te gaan vroeg de specialist in Nijmegen: heeft u geen familie in het buitenland? Ik had een broer in Australië. Zou u daar niet eens naar toe willen, nu het nog kan, zei hij. Ik dacht: nu het nog kan? Ja, want ze wisten geen raad met mijn bloed. Gerard zei meteen: je moet het doen. Bertie Weegels ging met me mee. Ik kwam na twee weken terug en het was niet erger geworden. Het klimaat had een gunstige invloed op mijn ziekte. Toen heeft Gerard een tweede reis betaald, naar Singapore. Mijn broer was inmiddels overgeplaatst. Het waren hele kostbare reizen in die tijd, 1976. Weer in Nederland vonden ze een medicijn dat elke week ingespoten moest worden. Ik was flink ziek, maar moest wel bewegen. Dus wandelen. In zijn auto nam Gerard me mee naar de bossen. Hij heeft zoveel voor me gedaan. Later kon die injectie om de twee weken, toen om de drie weken en nu krijg ik hem nog steeds, om de vijf weken. Op doktersadvies heb ik me in Singapore gevestigd. Daar kon ik het beter volhouden. Gerard was het er helemaal mee eens.'
'In het ziekenhuis in Nijmegen beloofde Gerard mij heilig dat hij niet met een van zijn vriendjes naar de notaris zou gaan om hun huis en/of goed te geven. Joseph ging met Gerard naar de notaris in Frankrijk om het huis in Le Poët-Laval aan te kopen. Toen gevraagd werd op wiens naam het huis moest staan, zei Gerard luid en duidelijk: "Op mijn naam". Later vertelde Gerard mij dat dit het punt was waarop Joseph als sneeuw voor de zon omdraaide en geen zin meer had in Gerard.'
'Ik kon heel goed opschieten met Gerards vader. Geregeld stelde ik voor om er samen heen te gaan, dat vond die man prachtig. Hij was een aardige kerel die alles wilde weten van mijn werk als personeelschef. Gerard vond het verschrikkelijk toen zijn vader naar een verpleeghuis moest in 't Gooi. Hij hield van zijn vader. Daarom weet ik zeker dat hij hem niet heeft willen vermoorden. Dat is weer die monkey mind, als ie dat ergens heeft geschreven. De werkelijkheid was liefde. Hij kon heel lelijk doen, ook tegen Hanny. Maar telkens maakte hij het weer goed. Op een gegeven moment kwam ook zij tot de conclusie: in mijn hart besefte ik dat hij een ziek mens was.'
'Toen zijn vader was overleden is diens tweede vrouw Jo herhaaldelijk naar Weert gekomen, nu om voor mij te zorgen. Een keer bracht ze mij met de auto naar Nijmegen, voor een controle. Onderweg stopte ze omdat zij dacht dat ik dood was. Onmiddellijk ben ik weer opgenomen in het ziekenhuis, ik bleek een verkeerde injectie te hebben gehad. Later in Singapore is Jo nog dertien keer mij komen opzoeken, we zijn altijd bevriend gebleven.'
'Omdat Gerard en ik geen seksuele verhouding hadden is het zolang goed gegaan. Want door die seks kwamen er steeds moeilijkheden. Het hielp wel dat we allebei niet seksueel in elkaar waren geïnteresseerd. Hetzelfde gold voor Rob Touber. In Weert sliep hij noch bij Gerard noch bij mij. Zelf had ik toen Willeke als vriend. Hij was in militaire dienst. Op een keer heb ik hem met Rob meegestuurd naar Hamburg. Daar moest hij een show regisseren.'
'Rob had eigenlijk alsmaar schulden. Hij vroeg of ik zijn administratie wilde doen. Ik zei ja omdat ik hem aardig vond. Hij bracht meteen zijn financiële dossiers naar Weert. Ik deed ook de administratie voor Gerard. Hij had een belastingconsulent in Amsterdam. Als hij erheen ging gaf ik hem de map met financiële stukken mee. Zelf had ik op het belastingkantoor in Weert een goede adviseur. Die heeft ook Gerard geholpen met adviezen. Verder besprak ik met Gerard dikwijls de aangevraagde interviews en bijzondere bezoeken waarop hij zich wilde voorbereiden.'
'Toen ik al in Singapore woonde bemerkte ik dat Gerard drugs gebruikte. Terwijl hij wist dat het zijn ondergang kon betekenen. Jan Groothuyse heeft tegen me gezegd: het is goed dat jij in Singapore woont, want je was ten onder gegaan. Ik was in zijn ogen een soort heilige omdat ik zoveel voor Gerard had gedaan. Jan adoreerde Gerard, maar waarschuwde mij tegelijk. Dat deed trouwens nog een arts, de psychiater Noordhoek Hegt uit Den Haag. Hij had net als Gerard een huis in Le Poët-Laval. Van Johan Polak of Paul Steenbergen had hij vernomen hoe depressief Gerard kon zijn. Vermoedelijk heeft een van beiden hem gevraagd of hij kon helpen. Maar omdat hij bemerkte dat Gerard nogal dronk zag hij daar vanaf. Hij was bang dat Gerard door zijn destructiviteit mij mede te gronde zou richten. Zelf heb ik ervan geleerd dat het hoog tijd werd om Gerard zelfstandiger zijn eigen zaken te laten behartigen. Hij moest minder afhankelijk worden van mij, dat zag ik wel in. Helaas was Joop mijns inziens niet de juiste man om Gerard vervolgens te begeleiden, integendeel. Maas noemt deel twee van de biografie "De rampjaren", maar hij had net zo goed het laatste deel die titel kunnen geven. Of het eerste deel, met die problematische jeugd, de twijfelachtige verhouding met zijn moeder, het moeizame huwelijk met Hanny, de zoektocht naar zijn seksuele en religieuze identiteit, de ruzies toen al met bijna al zijn vriendjes, het rusteloos najagen van een plek waar hij kon wonen, de tomeloze drankzucht. In de Weerter periode kwam hij bij mij juist tot een zekere rust en hij schreef als nooit tevoren.'
Guus van Bladel woont sinds 2001 in Melaka met zijn partner David Tang Chak Kee. Geregeld deed hij verslag van opmerkelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen in het radioprogramma Wereldnet van de VPRO en de Wereldomroep. Pas onlangs is hij gestopt als reclasseringsvrijwilliger. Reclassering Nederland bood hem in dat verband een afscheidsbijeenkomst aan in Singapore, in aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur. Meer dan dertig jaar heeft Van Bladel gedetineerden, waaronder veel drugsverslaafden, bijgestaan in gevangenissen van Singapore, Maleisië, Thailand en Indonesië. Hij publiceerde daarover twee boeken: Tussenstop Singapore (over de zaak Johannes van Damme) en Vrouwengevangenis Singapore (over de zaak Maria Krol). Voor zijn inzet is hij onderscheiden tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau, en kreeg hij presidentiële onderscheidingen in Singapore en Maleisië. Een aantal persoonlijke herinneringen heeft Van Bladel te boek gesteld; deze zullen binnenkort verschijnen onder de titel Melaka's Kladboek.